Leonoor Wagenaar, ex-Parool-journaliste, en haar man, scheepstimmer-man René Segerius, wonen sinds 2 februari in Paramaribo, waar ze met het riviercruise-schip Mi Gudu (Mijn Schatje) de kost willen verdienen. Elke twee weken doen ze verslag.
MI GUDU
Licht en lucht
27
Vrijdagavond zaten René en ik gezellig te eten bij de Braziliaan boven 't Vat, hartje uitgaanscentrum (ook maar honderd meter lang, u moet zich daar niet ál te veel bij voorstellen), goed, we zaten daar dus te eten, toen het licht uitviel.
Dat is geen onbekend fenomeen, door chronisch stroomgebrek in Suriname worden hele stadswijken normaal gesproken zo'n twee keer per week voor een aantal uren van de elektra afgesloten om energie te sparen. Maar niet vlak voor de verkiezingen. Vlak voor de verkiezingen baden we hier in licht en luxe. (Want de zwarte Piet is voor de volgende regent).
Dus er moest overmacht in het spel zijn, want de storing, merkten we al snel, trof heel groot Paramaribo. (Ontploffing in één van de generatoren? Vrachtwagen botst tegen elektriciteitsmast?) Vandaag las ik in de krant wat de oorzaak was: een miereneter! 'Een miereneter die twee lijnen tegen elkaar liet komen in het onderstation in de omgeving van Huize Majella.' En daar moeten we niet lacherig over doen, want zoiets heeft direct gevolgen voor de watertoevoer; twee regulatoren raakten defect, waardoor geen water uit de ondergrondse bassins van de watermaatschappij kon worden gepompt en een paar wijken dus drie dagen lang droog lagen. Door een miereneter. Ik bedoel maar. (Helaas ontbraken verdere feiten over het lot van de miereneter; persoonlijk had ik wel meer willen weten. Maar waarschijnlijk is het daar in Suriname toch te alledaags voor.)
Een tijdje terug heb ik in deze column uitgelegd hoe je ons schip, de Mi Gudu, kunt vinden, wanneer je hier tóch op bezoek bent. En dat hebben we geweten! René kan wel kaartjes verkopen! Nou goed, dat is overdreven, maar per dag komen toch zeker één of twee keer groepjes lezers (soms met de stapel stukjes onder de arm) om het schip te inspecteren. Gelukkig vindt iedereen dat nog erg leuk, dus iedere bezoeker krijgt, als het even kan, the grand tour.
En hoe staat het met Ons Schatje? Ze is, sinds vandaag, doorzonboot geworden. De twee dekbouwsels, stuurhut en zitzaal, bestonden uit massieve ijzeren wanden, zodat het geheel iets weg had van de pantserkruiser Potemkin. Maar niet meer! Vandaag zijn de gaten erin gesneden en stroomden licht en lucht naar binnen, waar straks de keuken, het roer of mijn cocktailbarretje komt. Het klinkt misschien als een bagatel, maar voor ons zijn het wel degelijk zevenmijls stappen.
En verder: het ijzerwerk is bijna gedaan, dus onze lassers gaan nog deze week over naar de buurman, het staalbewerkingsbedrijf Ercon. Eind deze maand komen Don, de broer van René en vriend Hans ter ondersteuning. Don is cv-monteur en aangezien ons airco-systeem in wezen van hetzelfde principe uitgaat (alleen jaagt hij ijskoud in plaats van gloeiend heet water door de buizen) zal hij van onschatbare waarde zijn. En Hans is mede eigenaar van de cv- en sanitairwinkel aan de Binnenkant in Amsterdam, dus al die prachtige kranen die we destijds bij hem hebben gekocht, wasbakjes en wc's gaat hij liefdevol installeren. Tussendoor gaan we Ernstig Lol Maken (er is al een personeelsuitje gepland het binnenland in, naar een Saramaccaans dorp waar onze Bokki Jan vandaan komt en waar lasser Cardozo gaat koken).
Het hout voor de deuren en de ramen is al binnen, gedroogd en wel, en is inmiddels ook al netjes gevernist. De houthandel zegt dat het pisi is, hardhout uit Suriname. Het schijnt nogal te stinken als het net gekapt is, maar eenmaal droog trekt die geur er uit. Ook voor de parketvloeren zijn we al wezen kijken. René had iets prachtigs gezien, 'Rode Kammes' geheten ('donkerrood tot bruinrood, decoratief gestriemd en gevlekt' staat in het Praktisch Zakboek voor de Bouwkundige), maar de verkoper moest schoorvoetend bekennen dat ze voor het oppervlak dat we nodig hebben, toch zeker een jaar of wat in het binnenland moeten sprokkelen. Dus wordt het basralocus: 'roodachtig bruin glanzend oppervlak, spint lichtgrijs,' zegt het Zakboek, dus een ietsje minder, vooral wat dat spint betreft. Maar ik heb een voorbeeld gezien en het is beeldig, als je niet beter weet.
Binnenkort moet ik trouwens al deze stukjes herlezen. Want Kees de Bakker van uitgeverij Conserve (die ook Cynthia McLeod, John de Bye en Roué Hupsel in het fonds heeft; ze zijn nogal Caribisch georiënteerd) stuurde al heel snel na verschijning van de eerste column een e-mail om te melden dat hij graag een bundeltje Mi Gudu's wil maken. En wellicht mogen dan ook de fotootjes er bij. Sindsdien loop ik met gekrulde snorharen van trots. Het moet in de najaarsaanbieding verschijnen, heb ik begrepen. Dan varen we al! Ik kan niet wachten, noch op het bundeltje, noch op het varen. Want een boekje is prachtig, maar dat varen, daar was het toch allemaal om begonnen. En wat duurt dat wachten dan soms lang! Eigenlijk zit het zwaarste stuk erop. Maar de puf, die is ook een beetje op. Nog een paar maanden.
Brasa!
Bron: Het Parool, 19-02-2005
MI GUDU
Doortje ruikt regen
26
René en de mannen werken dwars door regenverlet verder; de Mi Gudu blijft groeien en groeien: de zitzaal, de stuurhut, het zonnedak… Zelf heb ik het druk als een klein baasje met mijn baan als hoofdredacteur van het prachtblad de Paramaribo Post… Waar komt dan toch dat vakantiegevoel vandaan dat me zo plotseling kan bekruipen?
Het milde briesje dat over de rivier waait, het vriendelijke zonnetje dat een beetje doet denken aan de Hollandse lente? Alles niet zo snoeiheet, hoewel de naald van het vochtigheidspeil na zo'n tropische bui bijna door de hygrometer slaat.
Een combinatie, denk ik. Vanmorgen, zondag, om zeven uur, het hangmatje gespannen op het balkon, met Pusi nieuwsgierig over het randje van mijn Braziliaanse prachtmat loerend en Sam hunkerend met z'n kop scheef door een gat van het balkon… Kop koffie, mooi boek, vogelgekwinkeleer… We wonen hier nu een jaar, maar afgezien van de reisjes naar het binnenland hebben we ons dat lummelgevoel in de zon niet zo vaak veroorloofd.
Er is natuurlijk ook meer om naar te kijken; de ontzettende klei- en zandbak om ons heen is tóch nog een gazonnetje geworden, de banaan heeft zich drie keer op het hoofd gekrabd en besloten om dan maar, hoppa, meteen drie meter in de hoogte te pakken, de amandelboompjes zijn uitgedijd tot fors struweel en fluisteren veelbelovend dat we volgend jaar misschien al een hangmat tussen hun stammetjes kunnen spannen, en zelfs de bougainvillestruiken, die op sterven na dood leken, hebben zich opgericht en bloeien heftig in de malse regenbuien (die andere wijken blank doen staan, godzijdank is dat ons bespaard gebleven).
Sam en Pusi hebben het samen buitengewoon genoeglijk. Zeker nu ook ik hele dagen weg ben blijft, voor zover ik kan nagaan, die eigenzinnige kat in de buurt van haar grote broer; gedrapeerd over de terrastafel, verscholen in een struik, maar altijd binnen mep- en hapbereik. Niet dat ze elkaar helemaal verstaan; Sam blijft honds aan haar achterste snuffelen, waar ze absoluut niet van gediend is, en na een paar kopjes kan zij het op haar beurt weer niet nalaten om zwaar klauwend in zijn oren te gaan hangen.
Elke avond om een uur of elf gaan Sam en ik een stukje lopen op de dan totaal verlaten zandweg voor ons erf. Hij kijkt daar uren naar uit. Want hij weet: dan krijgt hij het druk. Tenminste twee heftige blafadressen tegen sukkels die de poort dus níet uit mogen, en verder: e-mailen, telebankieren, faxen, telegraferen: geen grassprietje blijft onbepist of ongeroken. En of Pusi nu zes tuinen verder op jacht is dan wel in coma op de bank ligt, bij het geluid van de poort die openschuift, rent ze achter ons aan. Om soms in volle galop Sam in de ballen te grijpen, of alleen maar miauwend van tuinhek naar tuinhek te sluipen, beledigd dat Sam geen tijd voor haar heeft.
En als we het dan toch over beesten hebben: op bijgaande foto staan meneer Lens en zijn Doortje. Meneer Lens is eigenaar van een cafeetje aan het begin van de Tourtonnelaan, waar elke woensdag en vrijdagmiddag een zootje heren en een enkele dame de week bij elkaar komt roddelen (ik zou het niet weten als ik er zelf niet af en toe zou verschijnen). Moppen: ''Wordt een Surinamer uit Coronie bij zijn buitenvrouw op zijn cellulair gebeld. Door zijn eigen vrouw! De man, verbolgen: 'Hoe weet je waar ik ben?!' (Coronie is wat voor ons België is, qua flauwe moppen). En daarnaast passeert een flinke dosis achterklap de revue.
Meneer Lens staat hier buiten en boven. Hij heeft een paar honden, een prachtpoes, maar zijn liefde gaat uit naar Doortje. En dat is wederzijds. Ze is nu 27, maar roept hem nog steeds de hele dag: 'Lensie', en als hij geen aandacht heeft: LENSIE!!!' Wanneer de honden de bar in moeten, schreeuwt ze 'binnen, bínnen!' en als de telefoon gaat: ''Lensie, Lensie, telefoon, hallo?'
Maar het grappigst is wanneer Door regen ruikt. Want - dat schijnt papegaaien eigen te zijn - bij een staalblauwe hemel begint ze al te krijsen. Dan weet meneer Lens dat er regen in aantocht is en doet hij wat een baas hoort te doen: hij pakt de kooi en zet Door langs het afdak van zijn terras. En dan kunnen wij slechts in diepe bewondering een schuilplaats of een paraplu zoeken, want verdómd, binnen tien minuten valt het water met bakken uit de hemel en zit Door vergenoegd te poedelen. Zet haar niet onder de douche, waarschuwt meneer Lens, want dan heb je oorlog, maar zo'n tropische stortbui: any time!
Brasa!
Bron: Het Parool, 05-02-2005
MI GUDU
Op stap met de camera
25
'Puinruimen' noemt onze uitgever de rokende rotzooi die mijn voorganger bij de Paramaribo Post heeft achtergelaten en waar wij nu met zwaar geprepareerde rubberlaarzen doorheen moeten waden. Hij en de inderhaast in het leven geroepen afdeling Marketing worden geconfronteerd met schimmige afspraken, onderhandse advertentietarieven, vage toezeggingen en wonderlijke afspraken die opeens erg veel geld moeten gaan kosten.
Beloftes werden niet nagekomen, zodat de ouders van een tienermodelletje naar de rechter dreigden te stappen omdat hun dochter tóch half bloot op de cover was gekomen ('Sex onder jonge Surinamers', een vlag die de lading totaal niet dekte; het nummer bevatte enkel een goeiig stukje over de enige sexshop die Paramaribo rijk is).
En ter redactie worstelen wij op onze manier met de nalatenschap van de vorige hoofdredacteur. Vooral het laatste nummer zou iedereen het snelst willen vergeten: op de cover een kalend watje omringd door vier spijkerharde karpatenkoppen met gouden bh's en veel rushes: Las Vegas in town. Waar de stad gonst over de duizelingwekkende toename van het aantal casino's (twee in 1999, dertien op dit moment en er zijn 24 vergunningen uitgegeven), de aanwezigheid van een Turkse maffia daarbinnen en de (narco) witwaspraktijken, lulde het opiniemaandblad over die schat van een Turkse financial controler, de geweldige arbeidsvoorzieningen, de 'positieve impuls voor het toerisme' en over de laatste attractie: blote huppelkutjes uit Minsk.
Behalve aan nog wat andere advertorials gaf het blad ook ruimte aan een freelancer die een weeshuis beschrijft en vragen stelt als: ''Hoe is het bij u begonnen, mammie?'' en: ''Hoe komt u aan inspiratie en steun voor dit werk?'' Raden? Goed zo, Hij zit er weer achter!
Probleem is dat onze freelancers doorgaans hun eigen negotie hebben, dus weinig tijd en, helaas, ook niet zo veel ervaring. Ook de dagbladjournalistiek staat hier, enkele uitzonderingen daargelaten, helaas nogal op een laag pitje; een minister of woordvoerder wordt tot vervelens toe geciteerd en zelden wordt gecheckt of zijn verhaal klopt. Ontzag voor autoriteiten, denk ik, in combinatie met een metier waarmee nog weinig vrijmoedig wordt omgesprongen. Nou ja, ik klap misschien wat uit de school. Dus laten we dit maar een beetje onder ons houden, niemand die erbij gebaat is dat we het aan de grote klok hangen. Toch?
Fotografen hebben we op dit moment ook nauwelijks, tenzij een topper uit Nederland op bezoek is. Die mag dan direct de grote features vastleggen. En de kleine illustraties? Daarvoor ga ik dus met ons digitale cameraatje op stap. Vraag ik in een vreselijk dure winkel of ze de nog duurdere speelgoedauto op afstandsbediening (zo'n Beest op enorme banden die zó bij de Savanne Rally kan worden ingezet, US \\$ 800 all in) even in de modder willen zetten, zodat ik een ruig plaatje kan schieten. Geen probleem. En in de diepdoorgeurde parfumerie zetten ze zonder aarzelen hun duurste parfumkastje wijd open voor een glanzende prijsfoto vol elegante flesjes. Beetje of je nog steeds de schoolkrant maakt, maar geloof me, aan het eindresultaat zal je dat straks niet afzien.
Dit weekend waren we te gast bij Eddy en Gré Fitz-Jim. Ze hebben een huis aan de Highway. En dat heeft me altijd verbaasd, want men beschreef het ons als een klein paleisje, maar wie bouwt nou in vredesnaam een paleisje aan de snelweg naar Paranam, waar de grote bauxietfabriek staat? Eddy vertelt: ''Mijn vader had hier een paar hectare domeingrond, wij kregen er een hoekje van, waarop we mochten bouwen. Dat was in 1985. Het is nauwelijks nog voor te stellen, maar dit was toen nog uitsluitend bos. Nou ja, geen oerwoud, maar wel overwoekerde plantages, onze zoon Job liep elke dag als hij van school kwam, met de hond en een houwer naar buiten om slangen te vangen, echt een bosmens, voor niks bang! En nu? Je kunt zo ver lopen als je wilt, bos kom je niet meer tegen, alleen bebouwing, soms landbouw of weidegrond, veel kleine bedrijfjes, een houtzagerij, Chinese supermarktjes. Het is zo onvoorstelbaar snel gegaan…''
Met het bos trokken ook veel dieren zich terug: schorpioenen, de prachtig getekende tapijtslang (een wurgslang die in moerasachtig gebied leeft), verschillende vogelsoorten, maar swiepie is gebleven. Hij heet zo omdat hij met zijn lange staart keihard tegen je benen kan meppen als hij zich bedreigd voelt. Het exemplaar op de foto is redelijk klein, maar volgens Eddy sta je er versteld van wat tussen die nietige kaken verdwijnt als het moet: hele muizen krijgt hij naar binnen.
Kennelijk is het gebied waar wij wonen al veel langer geleden in cultuur gebracht, want afgezien van een onwaarschijnlijk grote leguaan die als een mini-draak langs de trens scharrelde, heb ik in onze tuin maar weinig kruipend gevaar kunnen ontdekken. Of zou Pusi alle swiepies al doelgericht hebben teruggemept?
Brasa!
Bron: Het Parool, 22 januari 2005
MI GUDU
Kapitein in eigen badkuip
24
Allereerst natuurlijk: Boeng njun yari, moge u het komende jaar zo veel geluk ontvangen als u menselijkerwijs op kunt! En verder zou ik vanaf vandaag graag ook met 'U' aangesproken willen worden, want ik ben van de ene op de andere dag hoofdredacteur geworden! Van de Paramaribo Post, het enige maandelijkse opinieblad dat Suriname rijk is.
Een hele eer, welzeker, maar daarmee ben ik wel Kapitein in eigen Badkuip, want door het beleid van mijn voorganger is de redactie op één trouwe journaliste na gillend weggelopen dan wel weggestuurd. En ook die laatste getrouwe, Tanya Wijngaarde, liep al rond met een ontslagbrief die brandde in haar jaszak, klaar om als laatste het licht uit te doen.
De uitgever, Steve Jong Tjien Fa, ook eigenaar van het grootste dagblad in Suriname De Ware Tijd, greep vlak voor de jaarwisseling in, toen hij zich realiseerde hoe hoog de verliezen waren opgelopen (doordat hij grote delen van het jaar in het buitenland zit om ook daar zijn zakelijke belangen te behartigen, was hij het zicht op dat kleine broertje van het dagblad allicht een beetje kwijt). En zo werd ik uitgenodigd voor een paar gesprekken - soms is het wel fijn om ergens te wonen waar je als éénoog al gauw koning bent. Overigens, honderd procent zeker is de zaak nog niet, heel veel rekensommen en marketingmodellen moeten eerst uitwijzen of het überhaupt nog verantwoord is om met het blad door te gaan. (Nee, ik zit daar niet mee. Na 25 jaar Parool, dus 25 jaar bezuinigingsrondes, salamitechnieken en opheffingsonheil, zit ik nérgens meer mee).
Ondanks die onzekerheid hebben we gisteren onze eerste redactievergadering gehouden en tot mijn grote opluchting stonden de oud-medewerkers te popelen om er weer iets moois van te maken. Onderwerpen te over, want door aanhoudende droogte maar vooral door mismanagement van het elektriciteitsbedrijf, dat veel te veel water door het stuwmeer heeft gejaagd om aan de energiebehoefte van het grote goudmijnbedrijf Gambior te voldoen, staat het water ons nu niet tot de lippen maar tot de enkels: zo'n dertig centimeter boven de grote turbines. En omdat Gambior als klant op de eerste en Paramaribo pas op de tweede plaats komt, zitten we binnenkort weer eens in het donker. René en ik gaan vandaag onze eigen lichtmotor kopen, vriendin Nina, die soms hele dagen niet voor de GPD of RTL kan werken omdat de computer natuurlijk óók is uitgevallen, overweegt hetzelfde; ik voorspel een run op die kleine aggregaatjes.
Maar de feestdagen waren meesterlijk, vooral rond de jaarwisseling. Dat ligt zowel aan het Surinaamse temperament als aan het verrukkelijke klimaat. Daags vóór oudjaar gonsde het in de stad al van de enorme swingende straatfeesten met optredens van de populairste bands. En toen werd het vrijdag.
Traditiegetrouw verzamelden alle toeristen en veel inwoners zich om twaalf uur 's middags in de Domineestraat voor de pagara-estafette. Een pagara is zo'n Chinees lint met rotjes en een kluwen van knallers op het eind. (De langste was dit jaar die van de Nederlandse ambassade: 200 meter naar het schijnt). Voor deze estafette legden de winkeliers hun pagara's uit over de straat, zodat de één steeds de volgende raakte. Eén kilometer oorverdovend geknal, de mensen liepen met zakdoeken voor hun mond tegen de kruitwalmen, telkens weer drong het publiek een winkelstraat in om dan weer terug te deinzen bij de volgende salvo's. Wij waren uitgenodigd op een feestje bij de Keurslager, zodat we het gekrioel vanaf het balkon konden gadeslaan - René met oordopjes, de mijne was ik natuurlijk nét even kwijt.
En 's avonds, op een besloten party van restaurant DOK aan de rivier konden we het siervuurwerk boven de halve stad overzien: adembenemende sprookjespracht.
Het kost hier ook een derde of minder van wat je in Nederland kwijt bent. Zeer tot verdriet van onze Sam. De maandag ervóór constateerden we een bobbel over zijn hele linkerflank, die uitgroeide tot ontzagwekkende proporties. Dus naar de dierenarts.
Het bleek een bloeduitstorting te zijn. Want al sinds Kerstmis spelen kinderen met rotjes, en in toenemende mate met bombels, een soort keiharde kruitbommen, die ze bij voorkeur op je erf gooien. Lollig toch? Sam is daar dus zó van geschrokken dat hij zich ergens afschuwelijk aan gestoten heeft. Nu kruipt hij achter de waterpomp bij het eerste knalletje (de buren hebben nog voorraad) of hij sluipt het huis binnen, waar hij zich héél mank en zielig onder het tv-tafeltje oprolt.
Pusi daarentegen keek bij de eerste herrie wat verstoord op, maar na een dag of wat zat ze in het dievenijzer van het raamkozijn haar vachtje te likken, om af en toe geboeid op te kijken naar weer zo'n zilveren sierfontein.
Op veler verzoek hieronder de definitieve foto van de Mi Gudu zoals ze in het water ligt. Inmiddels staan stuurhut en zitzaal er ook al bijna op, maar dat ziet er nog niet uit, zonder ramen en deuren. Dus werd het dit staatsieportret.
Brasa!
Leonoor Wagenaar
Bron: Het Parool, 8 januari 2005
MI GUDU
D-day voor Mijn Schatje
23
Als dit op een bevalling moet lijken, dank ik god op mijn knieën dat ik nooit kinderen heb gewild: Mi Gado (mijn Heer), wat een bezoeking! Dinsdag was D-day, de tewaterlating.
En wat hadden we het goed voorbereid! Ik had de baas aller bazen van de sluis gevraagd om bij hoog water de deuren te sluiten, we hadden ronde balkjes bij Bruynzeel besteld waarop onze Mi Gudu, licht gekanteld, kwam te liggen, de tractor stond klaar, evenals vriend Alan die een pracht speech had voorbereid, en Fae, de vijf jarige dochter van Maarten en Margerith, die de doop met een lauwe Djogo zou verrichten (zo'n bierfles tegen het schip kapot knallen, dat leek haar wel wat). Tachtig man uitgenodigd, catering van de Keurslager; aan ons zou het niet liggen.
Het was gezellig, en al snel stonden de gasten met glazen wijn en bier, en in het dorpse Paramaribo waar iedereen elkaar kent, op z'n minst van horen zeggen, is het dan direct een gekeuvel en genetwerk van je welste..
En naast dat gebabbel werd op de openbare weg met het voorbereidende werk gestart, want het mooiste was toch dat Mi Gudu al half in het water zou hangen voordat de plechtigheden een aanvang namen. Daar begon dus de nachtmerrie. De bulldozer duwde, slipte, de gesprekken stokten, de dozer duwde harder, de balkjes van zachthout versplinterden onder 40 ton staal en Mijn Schatje kantelde onder opgewonden oooh's en aaah's naar de andere kant. Eerste poging mislukt.
De kraan trok haar weer recht, de balkjes werden, voor zover mogelijk verwijderd; dan maar door het zand naar het kanaal. Er werden houten blokken op de bulldozer gelast, weer vol gas, onder luid gejuich gleed ze wel zes meter naar de oever. En toen had ze er geen zin meer in; de bulldozer kraste de lak van haar voorsteven en raakte zelf zwaar verwond. Maar Mi Gudu bleef trots, dwars en ongedeerd.
Trots en dwars, want op dat moment werd ze van een enorme stalen kolos tot een levend wezen, de gasten zeiden dat ze wispelturig was, en onwillig, of te trots om in al haar schoonheid half onder water te gaan - verlegen misschien, met zo veel mensen om zich heen. De winti-rituelen bloeiden op, zelf heb ik met vriendin en kruidenvrouwtje Carlien nog met onderdanig geprevel een dolla (Surinaamse dollar) in het water gegooid om de watra ingi, de indianen-waterwinti die daar woont, te vragen of hij ons schip wilde ontvangen en koesteren; mensen begonnen lauw bier tegen de achtersteven te gooien om haar en de grond onder haar te zegenen… het mocht niet baten. Na een laatste poging zette René het sein op rood, ondanks diep teleurgestelde beste stuurlui aan wal die nog wel een list wisten (want bootje bouwen is net zo iets als treintjes rijden; een jongensdroom die nooit overgaat en waar iedere volwassen man zich dus tegenaan bemoeit). De meeste gasten vertrokken schielijk, omdat afscheid nemen te pijnlijk was.
Volgende dag. Onze buurman, Van Alens betonbedrijf, heeft een loader, Werklust geheten, die constant operationeel is. Maar voor deze keer wilden ze wel even langskomen: 18 ton, meer dan 250 pk, en een radio waaruit doorlopend Amerikaanse kersthitjes (Sing a song of hope and glory, tralalalatralala, of iets van die strekking) schalde. Duurde het drie uur? Of toch die vijftien minuten die de videocamera registreerde? Ik weet alleen nog dat mijn knieën zo knikten dat ik bijna niet meer kon staan. En dat ik twijfelde aan de redenen van mijn bestaan, ons huwelijk en die veel te grote kloteboot. Opeens was er toen dat gejuich, de omhelzingen en die tranenstroom. Met al haar tegenstribbelen moest ze er toch aan geloven, en Mi Gado, wat ligt ze er majesteitelijk bij! Die waterlijn, de sierlijkheid van haar uitwaaierende voorsteven…
René kroop als eerste op de gammele plankjes die provisorisch als loopplank moesten dienen. Toen volgden Maarten en zijn broer Willem en daarna, terwijl al het personeel van Ercon en dat van alle andere bedrijven in de omgeving op eerbiedige afstand toekeek, onze mannen.Ze doken direct het ruim van de machinekamer in: geen druppeltje! Wat waren ze, wat waren en wat zijn wij trots! Steeds meer vrienden die wel zo'n donkerbruin vermoeden hadden dat het die donderdag zou lukken kwamen langs, de djogo's waren niet meer aan te slepen, en de plechtigheden evenmin; er moest bruin bier ingezet worden dat overstroomde naar de waterkant (de creolen applaudisseerden), ze is gezegend in het Hindostaans ('dat ze maar veel geld zal opleveren') en in het Chinees. En iedereen moest zijn handen, gezicht en nek wassen met Braziliaanse rum, zodat we zonder onderscheid stonken als een oordeel
Het is volbracht, er drijft een Surinaams schip, met een naam die iedereen prachtig vindt. Heb ik óók iets bijgedragen
Brasa, en gelukkige kerst.
Leonoor Wagenaar
Bron: Het Parool, december 2004
MI GUDU
Boa in de achtertuin
22
De spanning stijgt hier tot het kookpunt, de Mi Gudu ligt op de wal te trappelen van ongeduld: ze is crèmewit in de verf gezet, aan weerszijden heeft ze letters, alle potjes met schroefasvet zijn gevuld, ja, ze heeft zelfs haar bronzen schroef even aangehad, maar die is nu weer veilig in de container - té aantrekkelijk voor dieven - kortom: zij en wij zijn meer dan klaar voor de tewaterlating (en anders Hijn Bijnen wel, hij wil er als fotograaf van De Ware Tijd bij zijn, dus zeurt hij keer op keer: 'Noor, wanneer is nu de schipbreuk, bel je me wel als de schipbreuk plaatsvindt?')
Maar ja, dan is het wachten op derden. Het kanaal is nog niet voldoende uitgebaggerd en de drie meerpalen waaraan Mi Gudu komt te liggen, moeten nog geheid worden. En als er vandaag, woensdag, geen baggeraars verschijnen, dan is dat overmacht. Terwijl de deadline voor deze column me naar de lippen stijgt: ik wil zó graag verslag doen van het Grote Evenement!
Dan maar wat ditjes en datjes. Zaterdag is begonnen met het baggeren. En toen bleek dat al die maanden een vier meter lange boa in onze achtertuin woonde. Hij werd zonder pardon door de grijper met een hap zand en wiet (opgeschoten gras) op de dekschuit gekieperd. Dat vond hij maar niks, dus kroop hij naar de sleepboot die ernaast lag afgemeerd. En dat vond de kapitein weer niks, zodat hij met luid geschreeuw en een harde stok in het water werd gejaagd. Onder grote hilariteit van onze lassers zwom de boze boa naar zijn nieuwe standplaats. Nou is de boa een wurgslang en dus niet giftig, en te klein om een mens te grazen te nemen, maar ons kooikerachtige waakhondje op de werf mag wel een beetje van geluk spreken, en dat we al die tijd geen awarra's (buidelratten) op het terrein hebben gezien, ja, dat begin ik nu ook te begrijpen.
Trouwens, ook de ruim één meter lange hagedis (of leguaan) die René dagelijks langs zag komen, moest het ontgelden; de grijper hakte zijn staart eraf en met de helft van zijn omvang koos hij schielijk het hagedissenpad.
Die zaterdagavond heeft René voor zijn Oude Jari (de avond voorafgaand aan Bigi Jari, want zondag werd hij 50) doorgezakt met onze lassers bij Sneesie, de Chinees aan de overkant van de Industrieweg. Sneesie, die de foto nam, snapte natuurlijk weer niets van de camera, vandaar de heftig gebarende Hendrik (zie foto). En aan het aantal djogo's kun je aflezen hoe wankel René zijn weg naar de Aboenowrokostraat moest terugvinden. En toen moest het échte feest nog beginnen!
Sinterklaas is uit Spanje gekomen en onlangs weer heimelijk vertrokken. Bij de onafhankelijkheid van de republiek Suriname werd hij als koloniale uitwas verbannen. Maar 5 december en géén cadeautjes: dan wordt een traditie wel héél heftig afgesneden. Dus werd 5 december Kinderdag en Sinterklaas transformeerde in Gudu Pa (met als zwarte knecht Kokodorus). En dat was geen succes; het in lompen en lorren gehulde gezelschap joeg de kleintjes zó veel schrik aan dat ze in tranen uitbarstten (ik citeer nu vrijelijk uit Milly's Tori (verhaaltje) in De Ware Tijd). Voor veel Surinamers was het vroeger een meesterlijk feest. Milly: 'Van alle koloniale erfenissen is dit de beste geweest voor kinderen en de beroerdste voor de ouders hun portemonnee.'
Ze schrijft: 'Eén liedje was heel populair bij ons kinderen. Uit volle borst zongen wij 'Sinterklaas Kapoentje, gooi wat in mijn schoentje' De wat grotere meisjes zongen zelfs uit volle borsten mee. Een keer per jaar mocht je dan ongehinderd een verboden woord 'zingzeggen'.'
Ik zag weer rode achterlichtjes, dus moest ik even bij vriend Maarten te rade, en inderdaad: poen betekent kut en ka staat voor stront, dus: Sinterklaas Kakkutje! En dat mocht je zomaar van je ouders zeggen in dat puriteinse Suriname van die jaren! Maar goed, de Sint is een paar jaar geleden weer hartelijk verwelkomd en wie denk je dat volgend jaar als pakjesboot de Sint wil afzetten bij Torarica? Juist.
Tenslotte: onlangs het laatste boek van Annejet van der Zijl (die van de Annie Schmidt-biografie) ontvangen. Ze was afgelopen lente daarvoor nog hier, voor onderzoek, want het levensverhaal van Waldemar Nods, over wie het boek gaat, speelt zich voor een belangrijk deel in Suriname af. Hij was een moksi met blank, creools, indiaans en zelfs een streepje joods bloed. In 1927 reisde hij naar Nederland om te gaan studeren. En in zijn Haagse onderkomen werd hij verliefd op zijn hospita Rika, met wie hij een zoontje kreeg: Waldy (koosnaam: Sonny Boy, naar een populair liedje uit die jaren). Later begonnen ze pension Walda aan de Zeekant van Scheveningen (terwijl Waldemar in zijn jeugd woonde aan de Waterkant bij de Surinamerivier). Als de oorlog uitbreekt, loopt het verhaal verdrietig af. Heldhaftig, maar verdrietig, zeker voor Sonny Boy, die we hier in oktober nog mochten ontmoeten, op zijn zoektocht naar zijn verleden en dat van zijn geliefde vader.