Uit de aantekeningen van E.F. Goedhart 1892-1979 (zoon van Monsieur Marcel)

De Mensen en hun Bestaan


Vanaf Post Sommelsdijk waar de Cottica-rivier in de Commewijne stroomt lagen - met enkele onderbrekingen - de cacaogronden aan beide oevers naast elkaar tot 's Hagenbosch even stroomopwaarts aan het derde tabbetje. Op de rivier varend, zag men achter de groene bosrand, geelgroene toppen van koffiemama- bomen die de cacao aanplant van schaduw moesten voorzien.

De meeste aanplantingen waren van een grootte die de naam van middenstand-landbouwer voor de eigenaar rechtvaardigde. De oppervlakte's besloegen enkele tientallen hectaren en zonder aangehuurde krachten zouden de eigenaren hun aanplantingen niet kunnen onderhouden.

Van de woonhuizen waren slechts enkele geverfd en met ijzeren platen bedekt, vooral in de zoutwaterzone waar de pinapalm schaars of helemaal niet groeit. De meeste huizen in het zoetwater gebied - boven de monding van de Pericakreek waar de pinapalm overvloedig groeit- waren bedekt met bladeren en beslagen met gespleten stammen van deze palmsoort.

Het leven van deze landbouwers was genoeglijk en rustig. de kostgronden verschaften volop voedingsgewassen z.a. banaan, cassave en andere aardvruchten. De rijke cacao-oogsten brachten genoeg geld op om zonder zorgen het leven te slijten. Er heerste overal tevredenheid.

Het enige transport over water was de corjaal. dat zonderde de families op hun percelen enigszins af gedurende weekdagen. Des zondags ontmoette men elkaar op het kerkterrein. de Godsdienst was levendig. Er waren weinig andere gelegenheden om bij elkaar te zijn dan de samenkomsten in de kerk. Vanuit Charlottenburg werden de filiaalgemeenten "Goed Succes", "Eendracht", en "Mon Desir" (later Bethel) bediend. De mooie kerkgebouwen van deze filiaalgemeenten werden onder leiding van de zendeling leraar A. Müller in de twintiger jaren gebouwd.



De Bébbé

Een van de genietingen die de natuur ons bood, was de bloei van de Bébbé-bomen in het voorjaar. Een overvloed van goudgele bloemen tussen de groene bladeren sierden de oevers van de rivier over haar volle lengte tot waar de lage oevers overgingen in hoger gelegen land.

Niet alleen langs de rivier groeiden deze bomen. Ook aan de oevers van de vele kreken en in uitgestrekte zwampbossen.

Wanneer na enkele dagen de bloementooi door de voorjaarswinden van de bomen werden afgeschud en de ontelbare bloemen door het ebbend water uit de kreken en zwampen naar de rivier werden meegevoerd, zag men iets prachtigs.

De bloemen, door rivierstroom tegen elkaar samengedreven, vormden een breed, goudgeel tapijt dat zich traag met het water voortbewoog en zich over de volle lengte van de rivier uitstrekte.

Stel u dit beeld voor op een vroege, windstille morgen of op een late namiddag. Een langzaam voortdrijvende, meters brede, felgele mat, in het midden van de rivier. Aan weerskanten het diepbruine water tussen donkergoen bos aan beide oevers en boven dat alles een blauw uitspansel, of de kleuren van de ondergaande zon.

Van deze pracht zult u niet meer kunnen genieten. Althans niet in die mate als vroeger. Er zullen wel bloemen vallen en drijven op de rivier, maar slechts van de ondermaatse bomen, en deze zullen niet genoeg zijn om een volledig beeld te verschaffen als toen deze, voorheen waardeloze houtsoort, ongestoord mocht groeien en bloeien. Immers alle bomen die een zekere maat hebben bereikt, worden tot spaanplaat in de fabriek van firma Bruinzeel verwerkt.

Van minder waarde dan het bébbéhout dat bij gebrek aan beter toch gebruikt werd als brandhout, was het baboenhout dat voor niets deugde. Door de waardeloosheid konden deze bomen ongestoord groeien tot echte woudreuzen met enorme afmetingen in omvang en hoogte. Wijdvertakt, omstrengeld door talloze lianen en woekerplanten die tot tussen de takken en bladeren opgroeiden en ondoorzichtige wildernissen vormden in de kruinen.

Deze bomen boden veilige schuilplaatsen aan de brulapen die zich niet meer laten horen als vroeger. Wetend dat bij naderend gevaar zij zich goed verborgen konden houden in de donkere boomtoppen, waagden zij zich tot aan de rivieroever, zelfs tot dichtbij de wooncentra.

Gezeten in de hoge bomen brullen ze bij dag en nacht lustig voort, het hoogwatergehalte in de rivier aankondigend.

Wij waren het gebrul van deze baboens gewend. Het hoorde bij het bestaan in onze leefomgeving. We werden erdoor gewekt uit onze slaap, en weer in slaap gesust erdoor. Van alle richtingen kwamen de geluiden tot ons, van achter het tabbetje, van ver en dichtbij.

Nu hoor je deze geluiden slechts met lange tussenpozen. en heel in de verte. Dit beeld is ookal verdwenen. De kolossale baboenbomen zijn omgehakt en verwerkt tot triplex. De baboens hebben geen veilige schuilplaats meer en zijn derhalve weggetrokken, dieper het bos in, ver van de rivier af, waar de mens zonder veel moeite niet kan komen.


Cottica

Heerstte er vroeger de genoeglijke rust van de landman, thans heerst er de stilte van verlatenheid. Ongeveer bij de Perica monding ligt de zoutwatergrens. Stroomopwaarts van de monding van deze kreek is het rivierwater voor het grootste deel van het jaar zoet. Hier maakt de mangrove- en parwa oeverbegroeing plaats voor zoetwater planten, zoals moko moko, bébé, pinapalm, lianen, baboenhout-bomen en andere.

Ook planten die uitsluitend op het watervlak groeien lieten zich zien: en hoe verder stroomopwaarts, hoe weelderiger en uitgestrekter deze groene grasmatten waren, die meerdere meters van de oever af naar het midden van de rivier toegroeiden. Tussen de stengels en bladeren van deze waterplanten hadden de patakka's en andere visjes gunstige broed - en groeiplaatsen. Waar de begroeiďng hoog en dicht was, vermenigvuldigden de aboma's zich in grote getale.

Nu is dit beeld op de Cottica verdreven. De reuze grasmatten zijn door de zware golven van sleepboten en zeeschepen, van de oever losgeslagen en de rivier afgedreven.

Men ziet geen sabaku's en kepanki's op de grasmat zitten loeren op visjes, geen bosland-bewoners in de vroege morgen hun vistrappen ophalen om gevangen patakka's in hun korjaal te verzamelen.

Men zal niet meer kunnen beleven hoe aboma's in de grote regentijd, na vele dagen zware regens, bij tientallen uit hun veilige schuilplaatsen tussen de bladeren en kronkele stelen van de waterplanten kruipen, zich oprollen op de grasmatten en zich laten verwarmen door de stralen van de eindelijk verschenen zon. Deze begroeiďng langs de oever die vroeger als grote pollen konden losraken, en als eilandjes op de stroom op en afdreven, zullen niet te zien zijn, zolang er bauxiteschepen op en afvaren. Hier en daar zijn de oevers kaal geschoren.

De moko-mokoplanten met hun lange, doornige stengels en brede pijlvormige bladeren aan de top, die op de betrekkelijk smalle rivierbanken groeiden, zijn samen met de de banken, door de beukende golven van de sleepboten uit-gegraven en verdwenen.

Zelfs brokken van de oever met bomen en al, zakken door de herhaalde golfslagen naar de bodem, zodat de rivier op veel plaatsen breder is geworden .

Nu zijn de oevers van de Cottica vanaf Sommelsdijk tot 's Hagenbosch opgegaan in totale wildernis. Eertijds welvarende cacaogronden zijn door de krulloten ziekte verwoest. Er is geen middel van bestaan uit de grond te halen.

De jonge mensen zijn weggetrokken op zoek naar een bestaan elders. De huizen zijn door onkruid overwoekerd en ingestort. Landingsplaatsen zijn dichtbegroeid. Van de bloeiende kerkgemeenten is Bethel met een handjevol mensen overgebleven. Charlottenburg met een goedbevolkte school, evenals de de daartegenover gelegen mooie cacaoplantage Clarenbeek, zijn van de kaart verdwenen.

Straks zal men moeten raden waar Ephrata, de zetel van het districtsbestuur heeft gelegen.

Eduard Frederik Goedhart ~ 1892-1979


Uit aantekeningen van Eduard Frederik Goedhart
o >> >> >> >> >> T
GA TERUG